Dutch only.
deel 1 | deel 2 | deel 3 | deel 4 | deel 5
Bijna altijd is er bij de inzendingen voor de Paul Harland Prijs ook wel een verhaal als Credo in te van Sarah de Waard.* Een verhaal dat schijnbaar moeiteloos de meerwaarde demonstreert van research, inlezen in je materie, inleven in de tijd en de wereld die je probeert te scheppen voor je lezers; van wereldbouw, ook in een kort verhaal. Tegelijkertijd demonstreert zo’n inzending vaak ook het wankele evenwicht tussen wereldbouw enerzijds en plot en voortgang aan de andere kant.
In Credo in te voert De Waard een alternatieve wereld op die sterk lijkt op de onze, maar waarin magie een dagelijks gegeven is. De ziel kan door een vaardige kunstenaar worden gevangen in verf, waardoor bijvoorbeeld muurschilderingen geanimeerd raken en spreken met de stem van de overledene. De hoofdpersoon in Credo in te is een restarateur van zulke muurschilderingen. Zij wordt uitgenodigd om in een kerkje alle fresco’s te herstellen, zodat de stem van de legendarische heilige waaraan de kerk is gewijd weer kan klinken.
Dankzij de zorgvuldige, kalme wereldbouw van De Waard komt deze wereld tot leven voor de lezer. Ze plaatst ons in een historische Italiaanse omgeving die echt aanvoelt, en geeft de handelingen een sfeer en tempo die passen bij de locatiekeuze: een kerk. En waar ze de restauratiewerkzaamheden opvoert, is helemaal zonneklaar dat ze haar huiswerk heeft gedaan: alle handelingen overtuigen, de zelfverzekerde deskundigheid van de hoofdpersoon is volkomen geloofwaardig.
Maar in zulke zorgvuldige wereldbouw, zulke degelijke research schuilt ook een gevaar, zeker bij een kort verhaal. De verleiding is groot om alle fascinerende details en verrijkende feitjes die je vindt ook te verwerken in je narratief, onder het motto van Tim Powers (die dol is op research) dat zaken die je ontdekt vaak too cool not to use zijn. Maar Tim Powers is niet voor niets een romanschrijver. In een kort verhaal heb je geen ruimte om alles te verwerken wat je vindt. Je research ondersteunt daarin je verhaal, maar blijft op de achtergrond; brengt het gevoel over van een rijk geschakeerde, gelaagde wereld, zonder dat je alles voor het voetlicht kan of moet brengen.
Het gevoel kan je dan bekruipen dat je al die research voor niets heb gedaan, omdat je amper iets ervan expliciet in je verhaal kan verwerken. Maar onderschat daarbij niet hoezeer je research je korte verhaal ondersteunt en beïnvloedt. Slechts het topje van de ijsberg wordt zichtbaar, maar dat topje suggereert wel die enorme klont ijs die onder de oppervlakte drijft, en die klont zorgt op zijn beurt dat het topje een samenhangend, welgevormd geheel is. Daarmee krijgt de lezer, juist dankzij de suggestieve werking van het topje, het gevoel dat je verhaal zich in een rijk uitgewerkte wereld afspeelt. De impliciete wereldbouw tilt je verhaal daarmee ver boven het niveau van plotgedrevenheid, naar een fragment uit een groter geheel, een stukje historie, een plek in een groter universum.
* Vaak is zo’n verhaal dan ook daadwerkelijk van Sarah de Waard.
deel 1 | deel 2 | deel 3 | deel 4 | deel 5
Dit is deel 4 van een vijfdelige reeks over verhalen uit de Paul Harland Prijs 2014 die mij als jurylid in het bijzonder hebben getroffen, in willekeurige volgorde. Alles wat ze gemeen hebben is dat ze in de finale zaten (en dus door de jury zijn beoordeeld), en dat ik ze leuk vond.
Deze reeks vertegenwoordigt uitsluitend mijn persoonlijke smaak en mening. Ik sta volledig achter de uiteindelijke rangorde en de selectie van winnaars zoals de jury deze gezamenlijk heeft vastgesteld.