So even you yourself think your story isn’t ready yet? How will anyone else, then?
So even you yourself think your story isn’t ready yet? How will anyone else, then?
Zo snel kan het gebeuren, dacht ik willekeurig in dat ene, tijdloze, bevroren moment. Ik voelde elke gewaarwording inbranden in mijn geheugen: de geur van uitlaatgassen en afval en hotdogs, de geluiden van verkeer en winkelende mensen, Sara’s stijve, geschokte vorm tegen me aan gedrukt, het zonlicht verspreid over mijn goedkope zonnebril. Ik wilde Sara omhelzen en wegkijken, of naar de zwerver reiken om hem terug te trekken, of wegrennen. Maar natuurlijk was er geen tijd, dus ik keek alleen toe.
De zwerver hervond zijn evenwicht halverwege de rechter rijstrook. Hij rechtte zich en draaide naar mij toe, maar maakte geen aanstalten om zich in veiligheid te brengen. Hij stond daar maar en riep vloekend uit alle macht een vreemd woord—of misschien een ongebruikelijke naam. Hij stond stokstijf stil.
En net voordat de Prius zijn rechterbeen brak, tegen de voorruit wiep en over het dak, zodat hij als een leeg pak op het asfalt smakte; seconden voordat de auto achter de Prius over zijn bewegingloze lichaam hobbelde en tot stilstand kwam; minuten voordat de broeders zijn bloedende lichaam in de ambulance rolden en ik Sara meetrok naar de achterdeuren en instapte om met hem mee te rijden naar de Eerste Hulp; voor de wachtkamer, en de met bloed bevlekte, grimmige chirurg, en de tranen en de intimiteit en alles wat volgde, stond de zwerver in de rechterbaan en keek me in de ogen, en begreep ik het, en zag ik dat hij het ook begreep.
Hij betaalde een verschrikkelijke prijs.
Je had dit moeten zien, Rianne.
De reusachtige transportband tilt de brokstukken uit de Atlantische Oceaan, laat ze naar de kustvlakte van Mauritanië klimmen. De snelwegbrede band verdwijnt over de horizon. Ik kijk toe vanaf het observatieplatform op het omgebouwde booreiland en voel me een Legofiguurtje in een levensgroot industriegebied.
De muur van lawaai perst nog meer zweet uit mijn huid dan de hitte al deed. Het geschreeuw, het mechanische brullen van de lopende band, het gillende gekraak van het ijs, de splinterende plonzen van de brokstukken die terugvallen in de oceaan; dat alles maakt het onmogelijk om na te denken.
Dus denk ik niet, maar herinner me.
“Eh… Pardon?”
David draaide fel in de richting van de vrouwenstem. Het meisje hield haar Gen4 omhoog alsof ze een aanval afweerde. Ze gaf hem een aarzelende glimlach. Eerst werd hij getroffen door haar ogen, het roodbruin van dennebast, en zelfs nu ze geschokken opengesperd waren nog sprankelend van leven en intelligentie. Toen zag hij haar haar, verwaaid en roodblond. Zijn maag trok samen toen hij zich realiseerde dat ze feitelijk bloedmooi was in zijn ogen. Een seconde later realiseerde hij zich bovendien dat zijn frustratie bijna volledig was verdampt, plaats makend voor een duizelig gevoel dat hij zich sinds zijn afstuderen niet meer kon herinneren. Hij gaf haar een snelle glimlach die al te leip voelde op zijn gezicht.
“Kan ik iets voor je doen?” zei hij, en sloeg zich in gedachten voor het voorhoofd. Sukkel!
Nog steeds aarzelend antwoordde ze: “Ik vroeg me af… Ik hoorde je toevallig…” En toen, haastig achter elkaar: “Als je naar Orakl gaat, zou ik graag mee willen.”
Hij knipperde, niet zozeer omdat hij niet uit zijn woorden kon komen, maar meer omdat hij even helemaal zonder taal zat. Hij schopte zichzelf tegen zijn enkel om zijn tong weer aan de praat te krijgen, maar toen hij zijn mond opende wist hij nog niet wat hij ging zeggen.
“Ja. Eh, tuurlijk. Waarom niet.” En na wat denkwerk: “Hoezo?”
Ze hield haar Gen4 weer omhoog. Ze hield zijn ogen nog steeds gevangen in haar blik, en het voelde alsof ze samen in een bel stonden, die niet zozeer de drukte en lawaai om hen heen uitsloot als daardoor werd gevormd.
“Wat voor kleur hebben jullie M&M’s?”
De aankomst van de vrouw had onopgemerkt voorbij kunnen gaan, maar toevallig staarde ik net op dat moment over de lage muur die het ovalen grasveld omsloot, en gleed mijn blik door de trage sneeuw van bleekroze bloemblaadjes die van de kersenbomen dwarrelde. Ik blijf bevroren in verbijstering staan, evenzeer in verwarring gebracht door haar vraag als vanwege haar plotselinge verschijnen.
Is ze net door de Dunne Plek gestapt?
Ik grijp mijn telefoon om Jesse te appen, en voor de duizendste keer scheurt het besef door me heen.
De gigantische golvende diamantvorm van de mantawalvis dreef langzaam mijn gezichtsveld binnen. Haar lijf had de vorm van een zeppelin, met twee gelijkzijdig driehoekige vleugels die naar beide zijden uitstaken en golfden om zichzelf voort te bewegen. Haar staart droeg twee walvisachtige staartvinnen die kennelijk dienden om te sturen, en ze had twee rijen lange lage rugvinnen waarvan ik het doel niet snapte. Er was een soort beweeglijk rasterpatroon op haar rug getekend, en kleine wezentjes krioelden chaotisch langs dit raster terwijl de mantawalvis langzaam tegen de stroming in door de trog zwom.
Pas toen de mantawalvis onder het parende koppel van zo-even doorzwom, besefte ik hoe groot ze was. De twee potvisachtigen pasten makkelijk op de rug van de mantawalvis. Toen kreeg ik de mantawalvis pas echt goed in het vizier en ik herkende het rasterpatroon. Het was een van de gigantische netten die ik in de centrale bedrijfsgrot had gezien. De netten waren vastgemaakt aan de rugvinnen en gaven houvast voor de handen en voeten van de diamanthaaien. Maar dat betekende dat de nietige wezens die ik had gezien collega-diamanthaaien moesten zijn.
Het prachtige, majestueuze zeemonster dat ik beneden mij zag drijven was groter dan het ruimteschip dat me naar Oceana had gebracht.
Ik voel geen kap op mijn hoofd.
Ik voel mijn hoofd niet.
En als ik naar mijn hoofd reik, gebeurt er niets.
Ik heb geen handen.
Onwillekeurig kijk ik naar beneden, maar hoewel mijn blikveld gehoorzaamt aan mijn mentale commando, voel ik van mijn ogen noch mijn hoofd enige beweging.
En hoewel ik de gebogen glazen wanden en micromanipulators in de hermetische cabine herken, lijkt mijn zicht onscherp, alsof ik door een soepige mist kijk. Een duizeling overvalt me, die nog verdubbelt als ik me realiseer dat het bodemloze gevoel geen maag heeft om zich in op te houden.
De waarheid dringt zich aan me op…
Toen de Vluchtleiding ons privileges toekende, hadden ze waarschijnlijk niet verwacht dat ik espresso in het centrifugaal-gemak zou zetten. Maar het gewicht van de espressomachine viel ruimschoots binnen de overeengekomen limiet, net als mijn dagelijks gebruik van een half litertje zoet water en een fractie van de energievoorraad van het schip, dus ze konden er feitelijk niets van zeggen of aan doen. Privileges zijn privileges, en als het doel was om ons beiden iets te geven om ons zoet te houden, had het bij mij succes. Mijn ochtendritueel met de espresso hield me op het rechte pad. Ik keek er elke dag naar uit.
Helaas was Richard niet zo tolerant als de Vluchtleiding.